Ook hier is de realiteit veel genuanceerder.
Het klopt dat de aanbestedende dienst altijd moet nagaan dat de selectiecriteria van een overheidsopdracht in verhouding staan tot het voorwerp. Die criteria kunnen betrekking hebben op:
- de geschiktheid om de beroepsactiviteit uit te oefenen; en/of
- de economische en financiële draagkracht;
- de technische en beroepsbekwaamheid.
De aanbestedende dienst kan een keuze maken uit deze mogelijkheden en zich beperken tot één enkel selectiecriterium, zoals bijvoorbeeld de geschiktheid om de beroepsactiviteit uit te oefenen. De aanbestedende dienst moet zijn vereisten trouwens aanpassen en de juiste criteria voor het uitvoeren van de overheidsopdracht bepalen om op die manier een eerlijke mededinging tussen de verschillende kandidaten verzekeren.
Bovendien kan een kwalitatief selectiecriterium slechts vooropgesteld worden, wanneer het verbonden is aan het gepaste niveau. Dit om te vermijden dat ondernemingen met mogelijk verschillende capaciteiten op dezelfde – en dus discriminerende – manier zouden behandeld worden.
Wanneer de aanbestedende dienst bijvoorbeeld enkel een lijst met uitgevoerde werken in de loop van de voorbije vijf jaar vraagt, zou een ondernemer die vijf werken voor een bedrag van 10.000 euro uitvoerde op één lijn worden gesteld met een andere die er tien voor een bedrag van 200.000 euro uitvoerde. Dat zou dus de concurrentie vervalsen en kleine ondernemingen zouden minder kans maken om een aanbesteding te winnen.
Lees hier ook de eerste mythe van overheidsopdrachten, of ga verder naar mythe 3: weinig kans op succes voor kleine ondernemingen.
Of download hier ons ebook met een overzicht van de 7 mythes over overheidsopdrachten.